Naar DSM Brussel

In het kader van een uitwisselingsprogramma ben ik in 1979 samen met collega Martijn Goossens een paar dagen naar DSM in Brussel geweest. Ik wilde eigenlijk niet met mijn Simca 1100 rijden, want die begon mankementen te vertonen. Omdat de vrouw van Martijn zijn auto nodig had, zijn we toch maar met mijn auto gereden. Ergens tussen Hasselt en Leuven hoorden we plotseling een hels lawaai. Geschrokken vroeg ik aan Martijn of hij enig idee had waar dat vandaan kwam. Toen ik mijn raampje open draaide hadden we het al snel in de gaten: mijn uitlaat was afgebroken. Gelukkig stonden we niet ver van een praatpaal, waarmee ik de Belgische Wegenwacht heb gebeld. Na bijna één uur wachten verscheen die eindelijk. De wegenwachter keek onder de auto en kwam met de enige juist diagnose: uitlaat afgebroken. Ik vertelde hem dat we daar zelf ook al achter waren gekomen en dat ik er van uit ging dat hij dat provisorisch kon verhelpen. Dat was echter niet het geval. Zijn advies was om door te rijden naar de eerstvolgende garage. Nadat hij een vage routebeschrijving naar die garage had gegeven, wilde hij even afrekenen. Hoe vroeg 1200 Belgische Francs, ongeveer 85 gulden. Ik protesteerde uiteraard en gaf aan dat ik niet van plan was om te betalen omdat hij niets voor ons had kunnen betekenen. Hij bleef er echter bij dat ik wel moest betalen omdat hij tenslotte gekomen was. Om er onderuit te komen zei ik dat ik geen geld bij me had. “Hoe kan dat nou, je vertelde me net nog dat jullie onderweg zijn naar Brussel”, zei hij. “Ja, zo zijn wij Hollanders” was mijn antwoord. Ik ben ingestapt en weggereden. Wel heb ik nog even in de spiegel gekeken of hij achter mij aan kwam maar dat was niet het geval. We hebben de eerstvolgende afrit genomen op zoek naar een garage. De uitlaat maakte een vreselijke herrie en veroorzaakte een vonkenregen doordat de het uiteinde over het wegdek sleepte. Toen ik onder aan de afrit naar rechts reed, kwamen we midden in een begrafenisstoet terecht. Dat leverde boze handgebaren vanuit de volgauto’s op. Na meerdere keren gevraagd te hebben, vonden we de garage. Die leek meer op een oude hobby werkplaats. De aanwezige monteur wilde de uitlaat eerst niet lassen. Omdat het metaal van de over de hele lengte geroeste uitlaat erg dun was, vreesde hij dat hij er door heen zou branden. Na enig aandringen laste hij de pijpen toch aan elkaar, met het advies om in Brussel voor een andere uitlaat te gaan kijken. Hij was er ook niet zeker van dat we Brussel zouden halen.

In Brussel aangekomen gingen we op zoek naar Vorstlaan 100, het adres van DSM Brussel. Hadden we toen maar Tom Tom gehad. We vonden er nagenoeg geen plekken om te stoppen om de weg te vragen. Toen dat wel een paar keer lukte viel ons op dat niemand de Vorstlaan kende. Dat verbaasde me enorm omdat ik er vanuit ging dat het kantoor in het centrum lag. De laatste keer dat ik het iemand vroeg ben ik blijven aandringen en heb ik er bij vermeld dat we naar DSM moesten. “ah oui, Boulevard du Souverain” antwoorde de Franstalige Belg. Ik baalde dat ik er niet eerder opgekomen was dat het merendeel van Brussel Franstalig is en dat de straten vooral bekend staan met hun Franse aanduiding. Toen de straat eindelijk hadden gevonden moesten we nog op zoek naar huisnummer 100. Ik kon nergens huisnummers ontdekken en besloot maar weer om te vragen. De eerste de beste passant die ik aansprak, keek me erg verbaasd aan toen ik vroeg of hij wist waar ik huisnummer 100 kon vinden. Met een blik van “zit je me in de maling te nemen” antwoordde hij “awel menier, is dat daar niet groot genoeg” daarbij wijzend op de overkapping van de ingang van het gebouw waar we voor stonden. Daar stonden metershoog de cijfers 100 op.

Eindelijk op het kantoor van DSM Brussel aangekomen werden we ontvangen door mijn Belgische collega Jean Paul Resimont. Nadat hij ons voorgesteld had aan zijn collega’s stelde hij voor om meteen maar te gaan lunchen. Het was inmiddels bijna half twee. We stapten in zijn auto en reden naar een restaurant waar hij had gereserveerd. Daar werden 2 serveerwagens naast de tafels geplaatst met daarop tientallen kleine schaaltjes met kleine hapjes. De beste lunch die ik ooit gehad heb. Na de lunch ben ik meteen naar een garage gereden om een nieuwe uitlaat onder de auto te laten monteren. Een collega van Jean Paul reed met me mee omdat ik er niet op kon wachten. Ze hadden de uitlaat niet op voorraad en hoopten dat de auto pas de dag erna klaar zou zijn. Mogelijk kon het zelfs nog een dag langer duren.

De middag was al bijna om toen we terug kwamen. Om 17:00 uur gingen de ca. 10 personeelsleden van DSM Brussel naar een bruine kroeg. We dachten dat ze dat ter ere van ons deden, maar dat schenen ze bijna elke dag te doen. Het aantal vrouwen en mannen was redelijk in evenwicht en ze gingen erg amicaal met elkaar om. Hoewel ze elkaar de dag erna weer zouden zien, werd er uitgebreid gekust toen ze naar huis gingen. In de kroeg zelf heb ik genoten. Op enig moment kwam een man binnen. Type ambtenaar. Hij had een oude lange regenjas aan, een hoedje op en een aktetas in de hand. Hij knikte naar de kastelein, daarbij wijzend naar de in een hoek opgestelde piano. De kastelein knikte terug. De man deed zijn jas uit en zijn hoed af en ging achter de piano zitten. Hij begon met een deuntje boogie-woogie zoals ik dat zelden heb gehoord. Zijn repertoire bestond uit Rob Hoeke achtige boogie-woogie en blues. Een half uur later kwam een ander man binnen. Een zeeman type met een wollen mutsje op zijn hoofd. Hij had een grote foedraal bij zich. Bij binnenkomst gaf hij de pianist een hand, die met zijn linkerhand gewoon doorspeelde. Hij ging naast de pianist zitten en opende de hoes. Daar kwam een ouderwets wasbord uit tevoorschijn. Hij plaatste vingerhoedjes op zijn vingers en ging fanatiek meespelen. Ik genoot, op dat moment niet wetend dat ik diezelfde avond nog meer zou gaan genieten van muziek.

Voor het avondprogramma reed Jean Paul eerst met ons naar Ukkel. Daar aten we in een kasteelrestaurant een excellente Chateaubriand. Van te voren informeerde Jean Paul wat ik als aperitief wilde drinken. Zelf nam hij een whisky.  Ik vertelde hem dat ik maar één keer in mijn leven whisky had gedronken en dat ik die toen niet lekker vond. “Misschien heb je het verkeerde merk gedronken, hier hebben ze mijn merk. Dat moet je anders maar eens proberen” zei Jean Paul. Dat deed ik en sinds die tijd ben ik whisky liefhebber. Toen ik een paar dagen later bij DSM Brussel vertrok kreeg ik van Jean Paul een fles Teachers whisky cadeau. Dat was het merk dat we in Ukkel gedronken hadden.

Later op de avond nam Jean Paul ons mee naar de Brusselse Jazzclub. Nadat hij aangebeld had, werd een luikje in de bovenkant van de deur geopend en werden we binnen gelaten. De club, die alleen toegankelijk was voor leden, straalde een en al luxe uit. Jean Paul was er kennelijk bekend, want de body builder achter de deur en de garderobe juffrouw begroetten hem vriendelijk met “bonjour monsieur Resimont”. Dat zelfde was het geval bij het restaurant waar we eerder gegeten hadden. Toen ik dat later op kantoor vertelde, kreeg ik van een collega te horen wat daar de reden voor was. Zijn vader was een bekende Belg, zeg maar de John de Mol van België.  In de jazzclub heb ik enorm genoten van de muziek. Het repertoire wat er te horen viel leek veel op dat van Toots Tielemans.

Klik hier voor de volgende pagina
Klik hier om terug te keren naar de inhoudsopgave

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.