Terug naar Limburg

De aanleiding

Medio 1978 waren de eerste geruchten te horen die spraken over de overplaatsing van de activiteiten van het Verkoopkantoor van DSM dat gevestigd was op de Churchilllaan 11 in Utrecht naar Limburg. In eerste instantie was er sprake van dat DSM een nieuw Verkoopkantoor zou bouwen in Nieuwegein. Iemand kwam zelfs met een deel van de bouwtekening op de proppen. In de legenda stond duidelijk aangegeven dat het een nieuwbouw voor DSM betrof. Voor een aantal collega’s was dit aanleiding om op zoek te gaan naar woonruimte in Nieuwegein. Er was zelfs iemand die er in die tijd een huis kocht. Toen de geruchten over Nieuwegein afzwakten, spraken steeds meer mensen over een verhuizing naar Limburg.
Het gerucht dat DSM een nieuw verkoopkantoor zou gaan bouwen in Nieuwegein kwam overigens niet uit de lucht vallen. In de Volkskrant van 19 juli 1977 is het volgende te lezen:

MAASTRICHT — Minister Lubbers (Economische Zaken) vindt dat DSM (Staatsmijnen) terecht heeft besloten om het nieuwe verkoopkantoor van dit concern in Nieuwegein te vestigen. Het Tweede-Kamerlld M. Konings (PvdA) heeft in april de minister schriftelijk verzocht te bevorderen dat het verkoopkantoor vanuit de huidige vestigingsplaats Utrecht naar Zuid-Limburg en met name naar de Oostelijke Mijnstreek zou worden overgebracht vanwege de zeer slechte werkgelegenheidssituatie in dit gebied. DSM heeft zich van meet af aan verzet tegen verhuizing van het kantoor naar het zuiden van Limburg. Argumenten daarvoor waren de belangen van het personeel in de Utrechtse vestiging en het feit dat voor DSM de ligging van een verkoopcentrale in het westen van het land aantrekkelijker is. Het verzet van de Utrechtse medewerkers tegen een verhuizing naar het zuiden werd gesteund door de vakbonden.

Op een dag in november 1978 was er het ’s morgens vroeg al sprake van opgewondenheid op de afdeling. De secretaresse had laten weten dat we om de beurt bij het hoofd van de afdeling Physical Distribution, Fred Kauer, zouden moeten komen. Rond 10:00 uur werd mijn collega Cees de Jong als eerste bij Kauer ontboden. Na ca. 20 minuten was hij weer terug. Hij stuurde de volgende collega naar Kauer en gaf aan dat hij niet mocht vertellen waar het over ging. Uiteindelijk liet hij doorschemeren dat het iets met de verhuizing te maken had.
Op enig moment kreeg ik te horen dat ik me mocht melden. Toen ik de kleine conferentiekamer binnenkwam kreeg ik te horen dat het gesprek slechts kort zou duren. Aanwezig waren Toon Appel, Hoofd Personeelszaken, personeelsfunctionaris Frits Voost en Directeur Physical Distribution Fred Kauer.
Die laatste viel gelijk met de deur in huis: de bedoeling was dat een deel van de activiteiten van het Verkoopkantoor naar Limburg verplaatst zou worden en dat onze afdeling, Sales Operations, gereorganiseerd zou worden. De afdeling zou geïntegreerd worden binnen het logistieke gebeuren in Beek. Hoe dat precies zou gaan uitzien was nog niet bekend en moest nader uitgewerkt worden.

De concrete vraag die Kauer aan mij stelde was “ga je mee of niet”. Toen ik om wat nadere informatie vroeg en er na informeerde wat mijn rol binnen de nieuwe organisatie zou worden, kreeg ik te horen dat verder nog niets concreet was en dat ik er maar vertrouwen in zou moeten hebben dat alles goed zou komen. Met het antwoord dat ik in principe bereid was, nam Kauer geen genoegen. “Ja of nee” vroeg hij op de voor hem gebruikelijke botte manier. Ik vroeg of ik misschien eerst even mocht overleggen met mijn vrouw. Dat leek me redelijk. “Nee”, zei hij resoluut, “we moeten het nu weten”. Toen ik nog even aarzelde stond hij op en ging voor de flip-over staan. Hij zei letterlijk “Hier staat jouw naam. Als je ja zegt blijft deze staan, en anders wordt deze doorgestreept” Hij deed zijn polshorloge af, legde dit op tafel en vervolgde met “je hebt nu één minuut bedenktijd”. Volledig overrompeld heb ik toen maar “ja” gezegd.

De verhuizing

Op het moment dat bekent werd dat we naar Limburg zouden verhuizen was mijn oudste dochter 11 maanden oud en mijn jongste kon ieder moment geboren worden. Het was dus zaak om zo snel mogelijk een huis te vinden in Limburg. Internet was er op dat moment nog niet. Gelukkig namen sommige collega’s Limburgse kranten mee als ze in het zuiden waren geweest. Veel tijd om huizen te gaan bezichtigen was er niet. Als ik een dag verlof aanvroeg, riep mijn chef al op voorhand dat daar geen tijd voor was. Mogelijkheden om een bestaand huis op te knappen waren er niet. De gezinssituatie en het op en neer naar Limburg rijden waren een te grote drempel. Het plan was om een nieuwbouw woning te zoeken die rond de tijd van de op verhuizing zou worden opgeleverd. Ik vond 2 opties. Een nieuwbouw project in Maria-Hoop en een in Einighausen. Die laatste plaats kende ik van de advertenties in de krant eind jaren 60. In Instuif Carna traden destijds de meest gerenommeerde Nederlandse popgroepen en groeide uit tot het huidige Pinkpop. Ik had geen idee waar het dorpje precies lag. Achteraf bleek dit in de buurt van Sittard te zijn. De huizen waaruit ik de keuze moest maken waren vergelijkbaar. Het pand in Maria-Hoop was beter afgewerkt en had een ca. 40 meter diepe tuin die aan een bos grensde. De van afstand Maria-Hoop naar Beek, de locatie waar ik naar overgeplaatst werd was echter een probleem. Mijn ouders woonden in Kerkrade en ook die afstand werd in de overweging meegenomen. Uiteindelijk viel de keuze op Einighausen.

Nog een groter probleem dan het vinden van een nieuwe woning was de verkoop van mijn woning in Harmelen. Ten tijde van de verkoop stortte de woningmarkt in. In plaats van het huis in de verkoop te geven bij één makelaar besloot ik een aantal makelaars te benaderen met de vraag of het huis op basis van no cure, no pay verkocht kon worden. Hier wilde echter niemand op in gaan. Ik benaderde Jan Thijssen, waar ik het huis gekocht had, met de vraag of hij het huis in de verkoop wilde nemen, met de optie dat hij het huis van mij zou kopen als het niet verkocht zou zijn als ik mijn nieuwe woning zou betrekken. Over dat laatste wilde hij nog nadenken, maar hij ging er niet op voorhand mee akkoord. Het idee dat ik 2 hypotheken zou moeten betalen bezorgde mij slapeloze nachten. Ik was Thijssen dan ook ongelofelijk dankbaar dat hij het huis uiteindelijk van mij heeft gekocht. Gekocht voor fl. 75.000 en verkocht voor fl. 140.000 was in die tijd niet eens zo’n slecht resultaat. Mijn nieuwe woning in Einighausen kocht ik voor fl. 198.000. We kregen van DSM een eenmalige uitkering van fl. 25.000 waardoor het gat redelijk te overbruggen was. De bonus van fl. 25.000 werd aanvankelijk als belastingvrije som toegekend. Door een wijziging in het belastingsysteem bleek 2 jaar later dat het bedrag wel aan belasting onderhevig was. In de maand januari werd gedurende 10 jaar de belasting over het toegekende bedrag ingehouden. Als alternatief had ik indertijd voor een door DSM verstrekte hypotheek met een gunstig rentepercentage kunnen kiezen. Achteraf jammer dat ik dat niet heb gedaan.

De dag van de verhuizing (8 februari 1979) vroor en sneeuwde het extreem. Met een peuter van net 1 jaar oud en een zuigeling van amper 1 maand oud op de achterbank heb ik doodangsten uitgestaan tijdens de rit van Harmelen naar Einighausen. Bij het oprijden van de snelweg bij De Meern zag in auto’s kris kras over de autoweg staan. Sommige tegen de vangrail. In mijn Simca 1100 zat achter de achterbank waar de kinderen opzaten een 80 liter LPG tank. Niet bepaald een fijn idee. Zeker niet in een tijd dat men nog nooit van airbags en ABS had gehoord. Ik weet het niet meer precies, maar ik geloof dat ik meer dan 4 uur over de reis heb gedaan.

Het huis aan de Pastoor Schijnsstraat 5 in aanbouw

Met mijn woning in Einighausen was ik de koning te rijk. Mijn Utrechtse collega’s konden niet geloven dat ik mij huis voor fl. 198.000 had gekocht. In Harmelen werden nagenoeg vergelijkbare woningen gebouwd en die moesten fl. 420.000 kosten. Van een oude kleine tussenwoning met allerlei gebreken kwam ik in een half vrijstaand groot nieuwbouwhuis terecht met inpandige garage en 4 slaapkamers.

Met de directe buren had ik het beter kunnen treffen. Buurman Viester was een norse man. Oorspronkelijk kwam hij uit de randstad en hij paste niet echt in de dorpscultuur. Hij was bedrijfsleider in een Sittardse garage en stond vlak voor zijn pensioen. Toen ik op een zondagmorgen mijn korte golf zender inschakelde stond hij al meteen voor de deur. Ik bleek storing te veroorzaken op zijn net aangeschafte dure stereo installatie. Ik legde hem uit dat ik een vergunning had om te zenden en dat ik best bereid was om het probleem op te lossen. Doorgaans was het probleem snel te verhelpen door de luidsprekerkabels door een zogenaamde ferroxcube ring te draaien. Viester vond dat ik met de vingers van zijn spullen af moest blijven en gaf daar geen toestemming voor. Hij dreigde ermee de PTT te zullen bellen en liep scheldend de oprit af.
Toen hij de week erna alweer aan mijn deur stond, heb ik hem gevraagd of er op zondagmorgen tussen 10:00 en 11:00 uur iets speciaals op de radio was. Dat uurtje op zondagmorgen was het enige moment dat ik mijn zenders gebruikte. Ik vroeg hem of het niet mogelijk was om de deal te sluiten dat hij de hele week radio kon luisteren in ruil voor één uur op zondagmorgen. Hij ging er niet mee akkoord en dreigde weer de PTT te bellen. De maandag erna leek het mij verstandig om zelf contact op te nemen met de Radio Controle Dienst van de PTT. Ik legde het probleem uit en vertelde van mijn voorstel aan Viester om te helpen met het ontstoren van zijn radio en de beperking om slechts één uur per week te zenden.
De man van de RCD nam even de tijd om te controleren of ik daadwerkelijk over een licentie beschikte en keek verder na wanneer mijn apparatuur voor het laatst door hun gekeurd was. Daarna vertelde hij mij dat ik me niets aan moest trekken van mijn buurman. “U lijkt wel gek om uzelf een zendbeperking op te leggen. Daar zijn wij voor. Gewoon lekker doorgaan met zenden. Laat hem maar bellen” was zijn reactie.

Een poosje had ik geen last meer van Viester. Een jaar later stond hij weer voor mijn deur om mij ter vertellen dat mijn kinderen “stomme buurman” naar hem hadden geroepen. Mijn reactie was dat dit zeker niet goed was, maar ik vroeg hem er wel rekening mee te houden dat ze pas 3 en 4 jaar oud waren.

Met zijn zoon Edwin kon ik het beter vinden. Edwin was erg geïnteresseerd in mijn elektronica hobby en kwam regelmatig kijken als ik weer iets aan het bouwen was. Op een dag vroeg hij mij of ik geen schema had om een schakeling te bouwen om katten uit hun tuin te houden. Een soort schrikdraad installatie. Ik vertelde hem dat dit heel simpel te realiseren is. Zij vader was tenslotte baas in een garage en daar zouden ze ongetwijfeld een bobine voor hem hebben. “Sluit een 12 volt accu aan op de primaire kant van de bobine en maak een draad vast een de secundaire kant” was mijn advies. Daar houd je de katten wel mee uit je tuin.

Een tijd lang hoorde ik niets meer van Edwin. Ik ging er van uit dat hij mijn voorstel niet zo’n goed idee had gevonden. Op een dag sprak zijn vader me weer eens aan toen ik in de tuin liep. Hij vroeg of ik ook zo’n last van statische elektriciteit had bij het op- en aflopen van onze stalen wenteltrap. Ik antwoordde ontkennend en vroeg wat dan precies zijn probleem was. Hij vertelde mij dat hij een enorme oplawaai had gehad toen hij vanmorgen de trapleuning had vastgepakt. “Ik flikkerde bijna van de trap af”, zei hij. Op het moment dat hij mij het verhaal vertelde stond zoon Edwin achter de garagemuur met een hand voor zijn mond zijn lach in te houden. Toen ik Edwin de dag er na vroeg wat er nu precies allemaal aan de hand geweest was, vertelde hij mij dat hij de bobine schakeling op de trap had aangesloten. “Ik moest tenslotte testen of hij werkte” vertelde hij lachend.

Mijn achterbuurman werd ook al geen vriend van me. De uit Noord-Holland afkomstige snuiter was zo mogelijk nog lastiger dan Viester. Door het hoogteverschil in onze buurt lag zijn woning en tuin ca. 1 meter lager dan de mijne. Eigenlijk had de projectontwikkelaar daar rekening mee moeten houden en een keermuur in zijn tuin moeten aanbrengen. Dit vooral om te voorkomen dat bij een regenbui de grond uit mijn tuin wegspoelt richting de tuin van mijn achterbuurman. Die laatste probeerde mij ervan te overtuigen dat ik dan maar in zijn tuin een keermuur moest metselen. Ik vroeg of hij ze nog allemaal op een rijtje had en verweest hem naar de firma Stienstra, waar we het huis van hadden gekocht. Dat zat hem niet lekker en hij besloot om me dan maar op een andere manier lastig te vallen. Ik had besloten om het eerste jaar geen siertuin aan te leggen, maar in plaats daarvan een groentetuin te maken. Enerzijds omdat ik op dat moment geen geld had voor tuinaanleg en anderzijds op advies van mijn vader. Die vond dat het poten van aardappels en planten van groenten de grond los zou maken. Achter in de tuin had ik rode kolen staan. Kennelijk was door de wind een blad van een rode kool in de tuin van de achterbuurman terecht gekomen. Voor hem was dat reden om met dat blad in de hand bij mij aan te bellen. Laconiek antwoordde ik dat ik het blad niet terug hoefde te hebben, maar dat hij het mocht houden. Ik heb zijn scheldpartij even aangehoord en toen maar de deur dicht gedaan. Gelukkig was hij niet lang daarna weer verhuisd.
Om het wegspoelen van grond te voorkomen leek het mij beter om vooruitlopend op de tuinaanleg, een coniferenhaag te planten. Volgens de andere nieuwe buurtbewoners kon ik die het beste in Lottum gaan kopen. Ik volgde dat advies op en reed op een zaterdag met mijn Simca 1100 richting Noord-Limburg. Na lang zoeken kwam ik in Lottum terecht en besloot ik bij de eerste de beste bomenkweker binnen te lopen. Mijn keuze had ik snel gemaakt. Ik koos voor de gele Chamaecyparis lawsoniana Stewartii. De kweker vroeg hoeveel ik er nodig had. Ik had geen idee. Toen ik hem vertelde dat de tuin ca. 13 meter breed was adviseerde hij mij om 15 coniferen te nemen. De uitgestoken exemplaren waren weliswaar maar 60 cm hoog, maar ik schrok enorm toen ik ze op een hoop zag liggen. Ze zouden nooit in mijn auto passen. De kofferruimte van de Simca was toch al niet zo groot maar werd ook nog grotendeels in beslag genomen door een grote LPG tank. Ze terug in de grond laten zetten en zonder coniferen terug rijden was geen optie. Dus besloot ik ze in de Simca te proppen. Volgens de kweker ging me dat nooit lukken. Desondanks begon ik te proppen. Uiteindelijk lukte het. Ik moet er wel bij vermelden dat ik volledig tussen de coniferen kwam te zitten. Van de vloer tot aan het plafond zaten coniferen. Ik had geen zicht meer naar achteren, maar ook niet naar rechts. Levensgevaarlijk. Ook al had ik een rechterbuitenspiegel gehad, dan had ik er niet in kunnen kijken. Mijn gezichtsveld was beperkt tot recht vooruit en naar links voor. Rechtsaf rijden moest op de gok. Ik was blij toen ik weer in Einighausen terug was en de coniferen tot grote hilariteit van de buurt kon uitladen.

De nieuwe werkplek

Op mijn nieuwe werkplek bij Physical Distribution op de Locatie Kunststoffen in Beek kon in maar moeilijk wennen. Mijn nieuwe baas Wim Höppener kende ik nog van zijn interim periode in Utrecht. Zijn assistent Piet Dols leerde ik een poosje later kennen. Piet was een nog jonge ingenieur die ouder uitzag dan hij was. Tijdens onze eerste kennismaking vertelde Piet dat hij voetbalde bij de destijds hoog geklasseerde amateur voetbalclub SVM uit Munstergeleen. Toen ik vroeg of hij in het veteranen team speelde reageerde hij geïrriteerd “nee, natuurlijk niet, ik speel in het eerste elftal”. Vanaf dat moment gedroeg Piet zich altijd heel afstandelijk naar mij.

Op de nieuwe afdeling hing een andere sfeer dan in Utrecht. Hoewel ook hier van tijd tot tijd gelachen werd. Op een dag was assistent Marketing Manager Tony de Vrught op bezoek. Tony had de handicap dat hij stotterde. We hadden 2 dames in onze groep, Loes Schobben (toen nog Loes Lommerts) en ene Jeanny, waarvan ik de achternaam ben vergeten. Jeanny was een gezellige dikkerd, die uitbundig kon lachen. Tijdens het bezoek van Tony de Vrught vond Jeanny een pen op haar bureau. Ze galmde over de afdeling “hey jongens, is die stotteraar al weg, die heeft zijn pen vergeten”. Jeanny had echter niet in de gaten dat Tony achter haar stond. Die antwoorde stotterend “neeu, die die die is is is van van mij” Van de zenuwen schoot Jeanny in een uitbundige lach, waardoor haar hele stoel schudde.

Andere “smaakmakers” op de afdeling waren Ben van ’t Zand en René Driessen. Die laatste grossierde in practical jokes. Tijdens het telefoneren voerde hij komische acts op. Het begon aan bij het opnemen van de haak. Dat deed hij door met de vlakke hand op één kant van de hoorn te slaan. Die vloog daardoor in de lucht, waarna René de haak trefzeker opving.
Als René iemand aan de lijn had die in zijn beleving te lang zeurde, maakte hij de onderste hangmappen lade van zijn bureau open en gooide de hoorn van de telefoon daar keihard in. Doordat de lade leeg was gaf dat een enorme dreun. Vervolgens nam hij de hoorn weer uit de la en ging dan verder met “sorry, wat zei u? de hoorn viel uit mijn handen.

Ben van ’t Zand was een man met vaste gewoontes. Klokslag 3 uur haalde hij een appel en een schilmes uit zijn tas en zei dan “Zo, nu even een appeltje slachten”
Als iets tegenzat kwam steevast de opmerking “Was solls, trink’n ma noch a Flascherl”

Klik hier voor de volgende pagina

Klik hier om terug te keren naar de inhoudsopgave